Zonnebeke
 
Augustijnenabdij (1817)







Op deze tekening van Séraphin Vermote uit 1817 zijn de overblijfselen te zien van de Augustijnenabdij van Zonnebeke (provincie West-Vlaanderen) met links de Kasteelmolen, gezien vanuit zuidoostelijke richting (Grote Molenstraat).

Alhoewel toen geen abdij meer (sinds de Franse Revolutie eind 18de eeuw) en daarna aangekocht en bewoond door de familie Jean-Baptiste Delaveleye zien we duidelijk de Onze-Lieve-Vrouwekerk met het hoogkoor (rechts) en de lage kerk voor het gewone volk (links) zoals tijdens het abdijbestaan.

De stenen abdijmolen aansluitend bij de abdijhoeve was tijdens de abdijtijd een colombarium (duiventoren), die begin de 19de eeuw werd omgebouwd tot een molen. Links zijn nog overblijvende abdijgebouwen zichtbaar.


Augustijnenabdij

De Augustijnenabdij in Zonnebeke (provincie West-Vlaanderen) is een verdwenen abdij.

De abdij situeerde zich in de omgeving waar vandaag de Onze-Lieve-Vrouwekerk staat. Die kerk bevindt zich op de locatie van de vroegere abdijkerk.

De abdij werd tijdens de Franse Revolutie afgebroken.

Een eerste vermelding van de abdij dateert uit 1072, het betreft een oorkonde van bisschop Drogo van Terwaan. Op verzoek van Fulpoldus, de heer van Rollegem, die er verbleef, werd een kapittel gesticht van drie kanunniken verbonden aan de plaatselijke Onze-Lieve-Vrouwekerk. De Onze-Lieve-Vrouwekerk werd gebouwd in de eerste helft van de 11de eeuw. Het was een romaanse kruiskerk: ze bestond uit een driebeukige constructie, opgetrokken in ijzerzandsteen. De eerste abdijgebouwen dateren van een eeuw later, en waren aangebouwd tegen de zuidkant van het koor en het transept.

Er ontstond een klooster dat later invloedrijk en machtig zou worden.

Aanvankelijk waren de kanunniken seculiere of wereldlijke geestelijken die het soms niet nauw namen met celibaat- en armoederegels. In 1142 werd het kapittel omgevormd tot abdij, een regulier kapittel van geestelijken die in gemeenschap wilden samenleven volgens de Regel van Augustinus.

Tussen 1143 en 1300 verwierf de abdij, vooral door schenkingen, honderden hectaren onroerend goed. Zo werd ongeveer de helft van Zonnebeke eigendom van de abdij, maar ook ver daarbuiten, tot in Noord-Frankrijk, werd eigendom verkregen. Zo verwierf de abdij wereldlijke macht. Economisch werden inkomsten gehaald uit het innen van tienden, rentes, pachten.

In de tweede helft van de 13de eeuw werd de abdij middels een bakstenen abdijvleugel aanzienlijk groter. Het koor van de kerk werd eind 15de eeuw vergroot, en hiertegen bouwde men een sacristie.

Op 15 augustus 1566 werd de abdij overvallen en verwoest door opstandelingen: de Beeldenstorm. Een groep van zowat 3.000 man uit het Ieperse ging aangevoerd door calvinistische predikanten, aan het plunderen. Gewapend trokken ze in verscheidene groepen naar parochiekerken en kloosters in geheel de Westhoek. Ze sloegen in de kerken de inboedel kort en klein.

De Zonnebeekse abdijen (ook de Nonnebossenabdij) en de kerk ontsnapten niet aan de furie. Vanaf 7 april 1577 verlieten de Spaanse regeringstroepen het land. Opnieuw werd de katholieke eredienst onteerd en ontheiligd. Priesters werden vermoord en kerken geplunderd. Op 20 juli 1578 belegerde een leger van de Gentse Republiek Ieper. Op 22 december 1579 werden de Zonnebeekse Augustijnenabdij en de kerk in brand gestoken en ten gronde vernield. Ook boerderijen (waaronder de hofstede van de abdij) gingen in vlammen op en de burgers vluchtten. Het leidde tot een langdurige ontvolking van de streek.

Omwille van de onlusten werd de abdij van 1584 tot 1608 verlaten. De paters namen hun intrek in een aangekochte refuge binnen de stadswallen van Ieper. In 1608 werden de abdij en de kerk onder een nieuwe abt heropgebouwd.

In 1609 kwamen de paters naar Zonnebeke terug en er braken betere tijden aan. In 1698 kocht abt Jacobus Piers de heerlijke rechten af van de heer van Rolleghem, Jozef Karel Franciscus de Trammecourt. Vanaf nu was de abt de enige heer van Zonnebeke en bezitter van bijna het volledige grondgebied. De abdij verwierf onder andere het oorspronkelijke mottekasteel aan de overkant van de Ieperstraat. Nog in hetzelfde jaar stortte de toren van de kerk neer, wellicht het gevolg van een aardbeving van 6 jaar eerder. De toren werd in 1706 herbouwd met de financiële hulp van de parochianen.

Daarbij kregen het koor en de sacristie tussen 1767 en 1770 een volgende uitbreiding.

In 1794-1795 veroverde Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden. Alle geestelijke orden en congregaties, kloosters, abdijen, priorijen en kapittels van reguliere kanunniken werden afgeschaft. Al de bezittingen werden ten voordele van de Staat verbeurd verklaard. In 1797 werd de Zonnebeekse Augustijnenabdij afgeschaft en de kloosterlingen werden met geweld verdreven.

Ondanks de protesten van de bewoners van de abdij werden de kloostergebouwen en de gronden verkocht, ten voordele van de overheid.

Alleen de abdijkerk met wat grond errond (onder andere het kerkhof) werd gespaard. De lasten hiervan moesten door de gemeente Zonnebeke worden gedragen. De abdijkerk kon zo verder worden gebruikt als parochiekerk, en kreeg nog een ruime aanpassing, met een westelijke toren, in de tweede helft van de 19de eeuw.

Jean-Baptiste de Laveleye, een Franse edelman, werd de nieuwe eigenaar van de abdijgebouwen en veel landerijen via een openbare verkoop in 1797.

De abdijgebouwen werden grotendeels afgebroken, maar de abtswoning en de abdijhoeve bleven behouden. 

De nieuwe eigenaar, een jonkman nog, nam kort daarna zijn intrek in het neerhof van de abdij, een mooie schapenhoeve gelegen tussen de abdijgebouwen en de Beselarestraat, nu Berten Pilstraat.

De hoeve werd in zijn oorspronkelijke toestand bewaard.

Op de hoevekoer stond ook een colombarium (een duiventoren), één van de vele voorrechten van een heer (de vroegere abt). De ambitieuze nieuwe abdijbewoner (hij werd trouwens gedurende een tiental jaar burgemeester van Zonnebeke) liet hem in het begin van de 19e eeuw omvormen tot een koren- en oliewindmolen.

Tussen 1841 en 1843 kwamen de eigendommen door verkoop in handen van de Ieperse edelman Emmanuel Iweins. Hij transformeerde de oude abdijgebouwen tot zijn kasteel en liet veel nieuwe bijgebouwen optrekken. In 1878 werd zijn zoon Eugène Iweins tevens burgemeester, wegens verdeling-uitkering de nieuwe eigenaar van het kasteeldomein.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de streek het toneel van hevige gevechten. Zelfs de ruïnes  van de abdijgebouwen verdwenen compleet. In 1917-1918 bouwden de geallieerden onder de kerk een dug-out. De constructie bevond zich stevig onder de vooroorlogse kerk zodat de huidige parochiekerk iets noordoostelijker werd gebouwd.

Er werden bouwmaterialen van de abdij gerecupereerd voor de uitbouw van een kasteel en bijgebouwen door de familie Iweins.

Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw werd het classicistisch kasteel (voormalige abtswoning) uitgebreid met een neogotische aanbouw door Emmanuel Iweins; het park werd heraangelegd rond de vijver. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het kasteeldomein net als de gemeente in zijn totaliteit verwoest. Het gezin Iweins was tijdens de oorlog gevlucht naar Aubervillers te Frankrijk. Reeds in de zomer van 1919 keerde het gezin Iweins terug naar Zonnebeke; ze woonden op het domein in twee woonwagens, die omgebouwd werden tot een voorlopige woning.

Circa 1924 werd de wederopbouw van het kasteel - voor de Eerste Wereldoorlog gelegen in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk - aangevat. Het nieuwe kasteel wordt echter meer ten zuiden van de kerk en aan de westzijde van de vijver opgetrokken. Het nieuwe ontwerp week volledig af van het vooroorlogse uitzicht; het werd gebouwd in pseudo-Normandische bouwstijl.

In 2012 werd een abdijtuin aangelegd in het kasteelpark (dat ondertussen eigendom geworden was van de gemeente Zonnebeke).



Kasteelmolen

Op de tekening van Séraphin Vermote is tevens links een molen te zien. Dit is de Kasteelmolen (of Verfaillies Molen). Deze stond ter hoogte van de huidige Berten Pilstraat.

Op de hoevekoer van de vroegere abdijhoeve van de Augustijnenabdij stond een colombarium (een duiventoren), één van de vele voorrechten van een heer (de abt). De nieuwe eigenaar liet deze in het begin van de 19e eeuw omvormen tot een koren- en oliewindmolen.

Sinds het decreet van 15 maart 1790 was voor het oprichten van een windmolen de omslachtige octrooiaanvraag afgeschaft. De nieuwe molens schoten daarna als paddestoelen uit de grond. In die roes van molenbouw is het niet verwonderlijk dat een duiventoren als infrastructuur werd gebruikt voor een stenen molen.

Tussen 1841 en 1843 kwamen de eigendommen in handen van de familie Iweins, zo ook de molen.

De familie Verfaillie leverde vanaf het ontstaan van de molen de opeenvolgende molenaars. De molen werd dan ook vaak Verfaillies molen genoemd. De vele pachters van de kasteelheer waren uiteraard de voornaamste klanten.

Vanaf 1880 zorgden stoom en andere mechanische drijfkracht systematisch voor een vermindering van het aantal windmolens in onze streken. Dit lot was niet alleen het molenbedrijf maar ook zeer veel andere ambachtelijke en semi-ambachtelijke nijverheden beschoren.

Eind 1890 werd een zware storm de molen fataal. Het te lichte bouwwerk had de enorme druk op het gevlucht en de kap niet kunnen weerstaan en is ingestort.

(Bronvermelding: Wikipedia; Zonnebeke.be; Molenechos.org)