Kortrijk
Grote Markt en Belforttoren (1813)
MENU
Terug naar HOMEPAGINA
Terug naar INHOUDSOPGAVE
Op deze tekening van Séraphin Vermote is het Belfort te zien op de Grote Markt in Kortrijk (in de huidige provincie West-Vlaanderen), in het jaar 1813. Het Belfort was tot halverwege de 16e eeuw vergezeld van de zogenaamde “Kleine Lakenhalle” en is in 1813 nog omgeven met een huizenblok. In 1899 werd het ganse huizenblok onteigend. De Belforttoren zelf werd tot op heden behouden.
Het verhaal van de Belforttoren en de Lakenhallen (er was eerst een kleine en later een grote lakenhalle) is ook weer te kaderen in de rijke geschiedenis van deze mooie stad.
Het Romeinse Kortrijk ontwikkelde zich tot een vroegmiddeleeuwse bewoningskern. Rond het jaar 880 sloegen Noormannen hun winterkwartier op in Kortrijk, dat toen allicht al een vrij uitgebouwd centrum was. Ze bouwden de plaats uit tot een halfcirkelvormig kamp op de zuidelijke oever van de Leie.
Rond het jaar 1000 werd het graafschap Vlaanderen door Boudewijn IV verdeeld in kasselrijen. Dit waren militaire, bestuurlijke, gerechtelijke en later ook fiscale districten met een burcht als centrum.
Vanaf 1071 werd Kortrijk een onafhankelijke kasselrij. Het “Oppidum Cortracense” was het geheel van het versterkte kasteel en de agglomeratie buiten de kasteelmuren. Het oppidum strekte zich uit rond de Leie en twee Romeinse heirwegen die in Kortrijk samenkwamen. Zij volgden respectievelijk het tracé van de huidige Rijselstraat en Kapittelstraat en van de Doornik-, Leie-, Buda- en Overleiestraat. Dat zijn dus de oudste straten van de binnenstad waar we ook de oudste bebouwing terugvinden.
Het grafelijk domein bestond onder meer uit de eigenlijke burcht (ter hoogte van de huidige Onze-Lieve-Vrouwestraat en Groeningestraat), een neerhof, een boomgaard, magazijnen en een linde waar de vierschaar rechtsprak.
Ook op het einde van de 12e of in het begin van de 13e eeuw werd op Overleie, buiten de Leiepoort, het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal gebouwd. Het huidige begijnhof dateert van 1280. Omstreeks 1270-1280 werd de oude Sint-Maartenskerk herbouwd.
Eind 13e eeuw zien we ten zuiden van de Leie dus het kasteel (het zogenaamde oude kasteel), de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het begijnhof en de nieuwe Sint-Maartenskerk.
Het burgerlijke en mercantiele centrum vonden we op en rond de huidige Grote Markt.
De halle, waar kooplui hun waar aan de man konden brengen, werd voor het eerst vermeld in de eerste helft van de 13e eeuw. Kortrijk had al in de 12e eeuw het stadsrecht verworven en kreeg daardoor ook zijn eigen schepenbank. Het eerste stadhuis werd opgericht in de Rijselstraat; het had toen nog slechts de grootte van een burgerhuis. Kortrijk breidde zich ook ten noorden van de Leie uit, ondanks de minder goede bodem en de wateroverlast.
Tot de 14e eeuw waren zowat alle woningen van hout, behalve de zogenaamde symbolen van stedelijke macht zoals het stadhuis, het Belfort en de Halle. Vanaf de 15e eeuw verschenen de eerste stenen huizen.
Naar aanleiding van de Beeldenstorm en de opstand van de Nederlanden tegen Spanje, werd uit veiligheidsoverwegingen beslist om de zwakkere wijken Overleie en Overbeke beter te beschermen. In 1572 gaf de Spaanse koning Filips II de toestemming om beide wijken volledig binnen de stad te brengen en een nieuwe vesting aan te leggen. Door de economische welvaart ten gevolge van de bloeiende linnenindustrie werd er in de eerste helft van de 16e eeuw flink gebouwd.
Zo breidde onder meer het stadshuis uit in westelijke richting (1519-1526) en kwam er een nieuwe “Grote
Halle”. Die bevond zich tot het midden van de 20e eeuw op het huidige Schouwburgplein.
Van de oude “Kleine Halle” werd het bovenste deel van de vervallen belforttoren afgebroken en heropgebouwd. Ook werd op de Grote Markt het nog altijd bestaande Kasselrijhuis opgericht.
De industrialisatie van de textielsector, in de tweede helft van de 19e eeuw, bracht een en ander op gang. Grote textielfabrieken werd op diverse locaties in en rond de stad gebouwd en het Kanaal Bossuit-Kortrijk verbond de stad rechtstreeks met de Schelde. Rond deze tijd ontstonden ook vele arbeidersbuurten met de vele beluiken. De industrialisatie bracht tevens een sterke bevolkingsgroei tot stand door de trek van het platteland naar de stad.
In de tweede helft van de 19e eeuw werd de stad onder impuls van burgemeester Reynaert grondig gesaneerd terwijl het historische erfgoed gerestaureerd en verfraaid werd.
Het Schouwburgplein ontstond pas in de 20e eeuw, nadat de Grote Halle tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest werd.
Tegenwoordig vinden hier vaak evenementen plaats, zoals het Zomercarnaval.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog richtten bombardementen in de nazomer van 1917 veel schade aan. In de herfst van 1918 vonden er aan de Leie nog zware gevechten plaats tussen Newfoundlandse en Schotse troepen enerzijds en terugtrekkende Duitse troepen anderzijds.
In de Tweede Wereldoorlog was er de slag aan de Leie tijdens de Achttiendaagse Veldtocht maar het was vooral het geallieerd bombardement in 1944 dat verwoestend was. Daarbij werden het oorspronkelijke 19e-eeuwse spoorwegstation (toen overwelfd door een glazen koepel) alsook de Grote Halle, het centrale postgebouw en talrijke burgerhuizen vernield.
Na de oorlog werd de stad heropgebouwd.
In de tweede helft van de 20e eeuw kende de stad een sterke uitbouw als centrumstad van Zuid-West-Vlaanderen, onder meer door de oprichting van de Kortrijkse universiteit KULAK, de bouw van diverse nieuwe ziekenhuizen, de aanleg van de eerste verkeersvrije winkel-wandelstraat van België en de bouw van het beurzencomplex 'de hallen van Kortrijk' (later herdoopt tot Kortrijk Xpo).
Aan het eind van de 20e eeuw kende de stad een sterke heropleving doordat talrijke ingrijpende stadsvernieuwingsprojecten het licht zagen zoals de Leiewerken, de bouw van het woon- en winkelcentrum K in Kortrijk en de heraanleg van de openbare ruimte, zowel in de binnenstad als in diverse stadswijken. Deze projecten, vaak opgezet door het stadsbestuur of het stadsontwikkelingsbedrijf Kortrijk, moesten Kortrijk als een moderne stad de 21e eeuw inloodsen.
Belforttoren
Het Belfort op de Grote Markt van Kortrijk (West-Vlaanderen) was een onderdeel van de Kleine of Oude Halle. Het hallegebouw bestond in feite uit twee delen: het Belfort, Halletoren of "het Halleke" genoemd, en de lakenhalle zelf.
Wanneer de eerste halle in Kortrijk ontstaan is, is niet duidelijk. De oudste vermelding van de aanwezigheid van een halle gaat terug tot 1248.
In 1377 werd de Kleine Halle uitgebreid. In 1382 werd bij de slag van Westrozebeke de Halle deels vernield door brand.
Tussen 1390 en 1395 werd de Halle heropgebouwd.
In 1424 werden de funderingen van de toren versterkt. De Halle werd vooral gebruikt voor de wolhandel.
Tussen 1450 en 1500 werden er huisjes gebouwd in de Halle.
Omstreeks 1519-1520 dreigde de toren in te storten. Het bovendeel werd gesloopt. De toren werd gedeeltelijk afgebroken en vervangen door een kleine spits met vier hoektorentjes.
Na de ingebruikname van de Nieuwe of Grote Hallen in 1540, gebouwd op het huidige Schouwburgplein, werd het Belfort enkel nog gebruikt voor de detailhandel van allerlei goederen tijdens de maandag- en de jaarmarkten.
In 1712 werd een bronzen Mercuriusbeeld op de spits geplaatst.
In 1717 waren de huizen rond de toren dermate bouwvallig dat ze gesloopt en heropgebouwd werden in Lodewijk XIV-stijl. Enkele jaren later werd de "Hoge Wacht", met monumentale trap, rondoverspannen hoofdingang en driehoekig fronton, er aangebouwd.
In 1899 werd, voor de aanleg van een postgebouw, het ganse bouwblok onteigend en gesloopt met uitzondering van de Halletoren, die tussen 1902-1903 gerestaureerd werd.
In 1914 werd de toren zwaar beschadigd en terug hersteld.
In 1923 werd het Monument ter nagedachtenis van de gesneuvelden militairen bij de toren onthuld.
In 1989 werd de torenspits gerestaureerd.
In 1996 werden de buitengevels gerestaureerd.
Het Belfort is op heden nog steeds een imposante toren op een vierhoekige plattegrond. Hij staat licht verzonken hetgeen te wijten is aan een verhoging van de markt gedurende verschillende eeuwen.
Aan de voorzijde zijn er 2 vergulde beelden zichtbaar. Het zijn de oudste burgers van de stad: Manten en Kalle, de klokkenluiders van het belfort. Manten slaat het uur, Kalle het halve uur.
Reeds in de middeleeuwen had Kortrijk een automatische uurslager op de hallentoren. Hij werd in 1382 na de Slag bij Westrozebeke weggevoerd naar Dijon. De uurslager kreeg in Dijon de naam Jaquemart en staat er nog steeds op de Onze-Lieve-Vrouwekerk, samen met de later toegevoegde familie.
De Kortrijkzanen vervingen hun verdwenen uurwerk in 1394 door een nieuwe, zwaardere versie. De uurslager heette Mante. Deze kreeg in 1424 het gezelschap van Mantine. Door stabiliteitsproblemen diende het bovenste deel van de hallentoren in 1519 te worden afgebroken. De uurslagers verhuisden naar de Sint-Maartenstoren, die toen de rol van belfort overnam. Ze gingen teloor in een grote brand in 1862.
Bijna een eeuw later, in 1961, werd een nieuw koppeltje uurslagers geplaatst in het Belfort: Manten en Kalle. De inhuldiging gebeurde in aanwezigheid van de burgemeester van Dijon.
(Bronvermelding: Wikipedia; Onroerenderfgoed.be)