Kortrijk
 
Brugse Poort (1813)





Séraphin Vermote maakte het zichzelf niet gemakkelijk bij het tekeningen van de stadsgezichten. Men ziet op deze tekening van links naar rechts de Sint-Maartenskerk, de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de Broeltorens, de Halletoren (Belfort), de Brugse Poort (rechts naast de grote boom in het midden) en de Sint-Michielskerk.

De Brugse Poort is een wijk in de stad Kortrijk (provincie West-Vlaanderen).

Deze stadswijk bevindt zich ten noorden van de historische binnenstad en situeert zich tussen de wijken Heule-Watermolen, Overleie en de Leopold III-wijk. De centrale as doorheen deze wijk, die overigens start aan het parkje ter hoogte van de Brugsepoort, is de Brugsesteenweg die naar het naburige Kuurne leidt. Op heden is de Brugse Poort een erg druk bevolkte wijk met relatief weinig groenvoorzieningen.

De woonwijk is een van de buurten in de 19e-eeuwse gordel van Kortrijk en dankt haar naam aan de gelijknamige stadspoort die tot midden de 19e eeuw nog in gebruik was om belastingen te heffen op inkomende goederen.

Maar gedurende de voorgaande eeuwen had de poort vooral een strategische functie doorheen de woelige geschiedenis van de stad Kortrijk.

Omstreeks 1000 werd het graafschap Vlaanderen door Boudewijn IV verdeeld in kasselrijen. Dit waren militaire, bestuurlijke, gerechtelijke en later ook fiscale districten met een burcht als centrum. Aanvankelijk was Kortrijk nog afhankelijk van Doornik, maar vanaf 1071 werd het een onafhankelijke kasselrij. Het "Opidum Cortracense" was het geheel van het versterkt kasteel en de agglomeratie buiten de kasteelmuren. Het grafelijk domein was vermoedelijk geheel of gedeeltelijk omheind en was de zuidelijke Broeltoren een hoektoren van de verdedigingsmuur.

Op het einde van de 12e eeuw deed graaf Boudewijn IX de belofte om een kerk te bouwen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. In 1199 was men reeds begonnen met de bouw van de kapittelkerk in de boomgaard van het kasteel. Eveneens op het einde van de 12e of in het begin van de 13e eeuw werd op de Overleie, buiten de Leiepoort het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal gebouwd. Het huidige begijnhof werd in 1280 gebouwd. Vermoedelijk maakte het deel uit van het grafelijk domein. Omstreeks 1270-1280 werd de oude Sint-Maartenskerk herbouwd. Het burgerlijk en mercantieel centrum situeerde zich op en rond de Grote Markt.

In de 13e eeuw kreeg de stad een eigen omwalling. Aanvankelijk gaven slechts 3 poortgebouwen met torens en bruggen toegang tot de ommuurde stad, namelijk de Rijselsepoort, de Steenpoort en de Doorniksepoort. Later werden nog 4 poorten toegevoegd: de Oude Leiepoort, de Sint-Janspoort, de Waterpoort en de Kanunnikenpoort of Gruzenbergpoort.

Van de zuidelijke Broeltoren tot aan de Lange Brugpoort werd de stad beschermd door de buitenste verdedigingsmuur van het grafelijke kasteel en het bijhorende domein, waarop de stadsmuur aansloot die verder liep achter de Sint-Maartenskerk tot de Steenpoort. Dan boog de muur af over de Sint-Jansstraat en de Sint-Janslaan en volgde de huidige spoorweg tot aan de Doorniksepoort en ging via de Doorniksestraat naar de Waterpoort en liep dan verder via de Oude Vestingstraat en daar dwarste hij de Rijselstraat (Rijselsepoort). De stadsgracht eindigde, via de Kasteelstraat, ter hoogte van het Rooseveltplein in de Leie. Deze kernomwalling bleef ongewijzigd tot circa 1338.

Op het einde van de 13e eeuw rees er een conflict tussen de Franse koning Filips de Schone en zijn leenman Gwijde van Dampierre, die toenadering gezocht had tot de Engelse kroon. In 1297 viel Kortrijk in handen van de Fransen en kreeg het een garnizoen. De Franse vorst liet in 1300-1301 een imposante dwangburcht bouwen. Het was een vierhoekig complex, voorzien van vier hoektorens, verbonden door zware muren, waarin vermoedelijk nog torens verwerkt waren. In 1302 versloegen de Vlamingen in de buurt van de Groeningebeek het leger van de Franse leenheer, koning Filips de Schone, tijdens de zogenaamde Guldensporenslag. Na de slag van Westrozebeke (1382) werden de stad en het kasteel door de Bretoenen, huursoldaten in Franse dienst, geplunderd. Het resultaat was een enorme stadsbrand. In 1385 kreeg de stad haar oude vrijheden terug.

Hertog Filips de Stoute van Bourgondië (1384-1404) wenste het graafschap Vlaanderen beter te beschermen en versterkte Kortrijk. Daartoe werd in 1386 de toelating gegeven om de versterkingen te herstellen en deels uit te breiden met een deel van Overleie. Daarnaast gaf Filips de Stoute de opdracht om een nieuw kasteel te bouwen langs de Leie, nu in de westelijke uithoek van de stad, op de plaats waar de huidige Kasteelkaai en Belfaststraat uitlopen op de Vismarkt. De werkzaamheden gingen pas van start in 1394 en liepen ten einde in 1404.

Op de noordelijke Leieoever, in de omgeving van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, ontwikkelde zich in de 14de eeuw een nieuwe woonkern.

Naast de stadsversterkingen en de bouw van het kasteel moest de stad zelf eveneens grondig hersteld en vernieuwd worden. Tussen 1386 en 1400 worden de eerste Leiewerken in de stad uitgevoerd: het graven van de Kleine Leie. De Bourgondische hertog liet deze nieuwe Leiearm graven als een stadsgracht rond het noordelijke stadsdeel, de wijk Pamele, later Buda genoemd. De lus in het noorden van de stad die net voorbij de Broeltorens weer in de rivier uitmondde, was niet veel meer dan een smalle gracht die keer op keer verzandde en waarop nauwelijks scheepvaart mogelijk was. Omstreeks 1399 bouwde men de (Nieuwe) Leiepoort. De Leiepoort verbond de wijk Pamele met Overleie.
Via een ophaalbrug kon men de Kleine Leie oversteken.

Halverwege de vijftiende eeuw waren de werken af: een stenen stadsmuur met een dertigtal torens en poorten was het resultaat, met daaromheen een stadsgracht. Wie via de Leie de stad wilde passeren moest tol betalen. Tegen dan was ook Overleie ingepalmd als een nieuw stadsdeel. De stad en haar omwallingen breidden door de eeuwen heen langzaam maar gestaag uit, met de Leie als vitale economische ader voor transport en handel.

Op de plaats van het vroegere grafelijk domein werd werk gemaakt van een heuse stadsvernieuwing. In 1411 schonk hertog Jan zonder Vrees de gronden en de ruïnes van de oude burcht aan de kanunniken. Er werden verschillende nieuwe straten aangelegd en stukken grond verkaveld. Tevens werd de kasteelgracht gedempt en konden de bewoners achter hun huis een erf verwerven in cijnspacht.

Tijdens het bewind van Filips de Goede (1419-1467) werd de stad tussen 1450 en 1455 andermaal uitgebreid, deze keer met de wijk Overbeke.

Naar aanleiding van de crisistoestand van 1566, waarbij Kortrijk slechts met veel moeite had kunnen verhinderen dat de Beeldenstormers de stad konden binnendringen, en tevens omwille van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje, werd beslist om de zwakkere wijken Overleie en Overbeke beter te beschermen. In 1572 gaf de Spaanse koning Filips II (1555-1598), de toestemming om beide wijken binnen de stad te brengen en een nieuwe vesting aan te leggen.

In 1578 werd Kortrijk door de Gentse Calvinisten onder de voet gelopen. Ze verwoestten onder meer de Groeningeabdij, de Sint-Joriskapel, een deel van het kasteel, de Magdalenakapel en plunderen de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint-Maartenskerk. Tijdens hun kortstondig bestuur (1578-1580) werkten ze verder aan de uitbouw van de vesting.

Nadat de opstandelingen verjaagd werden door de katholieke en Spaansgezinde Malcontenten, voltooiden de nieuwe machthebbers de verdedigingswerken van hun voorgangers. De nieuwe vesting, met vijfzijdige vooruitspringende bolwerken of bastions onderling verbonden via grachten en wallen, omsloten de wijken Overleie en Overbeke volledig, waardoor de Sint-Amandsproosdij en de Grote Broel binnen de verdedigingsgordel kwamen te liggen.

Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) bracht de Zuidelijke Nederlanden een korte periode van relatieve welstand.

Door een bondgenootschap gesloten tussen de Franse koning Lodewijk XIII en de Verenigde Provinciën, met het oog op een verdeling van de Zuidelijke Nederlanden, werden de Zuidelijke Nederlanden op twee fronten belaagd. Na een kortstondig beleg wordt Kortrijk op 28 juni 1646 door de Franse troepen ingenomen.

Om de stad beter te kunnen verdedigen begonnen de Fransen met de bouw van een indrukwekkende citadel. Daarnaast worden er nog verschillende buitenwerken aangelegd. Het geheel (citadel en buitenwerken) besloeg een oppervlakte van circa 21 ha. Een jaar later, in 1648, werd de stad echter opnieuw ingenomen door de Spanjaarden. In 1667 werd de stad wederom belegerd door het Franse leger. Op 18 juli moesten de Spaanse troepen zich gewonnen geven. Met de Vrede van Aken in 1668 werd de overwinning ook diplomatiek bevestigd en werd Kortrijk Frans grondgebied.

Met de Vrede van Nijmegen (1678) kwam Kortrijk voor korte tijd opnieuw in Spaanse handen. Hoewel Franse troepen op 4 november de stad innamen, zagen zij zich door de wapenstilstand van Regensburg (15 augustus 1684) verplicht Kortrijk opnieuw over te dragen aan de Spanjaarden. Bij deze overdracht werden alle stadsversterkingen afgebroken: het nieuwe kasteel, de citadel en praktisch alle muren en torens werden opgeblazen of met houwelen vernield.

Enkel de poorten en de Broeltorens bleven gespaard. Tevens worden een aantal grachten gedempt. Op een maand tijd werden de versterkingswerken met de grond gelijk gemaakt en werd Kortrijk een open stad.

Tijdens de zeer bloedige Negenjarige Oorlog (1688-1697) werden zowel de bevolking als het landbouwareaal van de kasselrij Kortrijk met een vierde verminderd. Reeds in 1689 werd de stad door Franse legers ingenomen en bezet.

Opnieuw ging het leger van start met de aanleg van verdedigingswerken.

Op 20 september 1697 maakte de Vrede van Rijswijk een einde aan de oorlog. De Fransen moesten de stad verlaten,
maar behielden de roede van Menen. Bij hun vertrek vernielden ze wederom de versterkingen.

Na de dood van de Spaanse koning Karel II brak in 1702 de Spaanse Successieoorlog uit die beëindigd werd door de Vrede van Utrecht (13 april 1713). Naar aanleiding van dit verdrag kwam de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van de Oostenrijkse Habsburgers terecht. De daaruit voortvloeiende periode van voorspoed ging gepaard met een aantal belangrijke openbare werken. Vanaf 1714 nam men het initiatief voor de aanleg van een aantal straatwegen: naar Gent (voltooid in 1722), Menen (1723), Doornik (1725) en Brugge (1750-1752).

De dood van keizer Karel VI (1740) deed een nieuwe oorlog uitbreken, de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Kortrijk werd opnieuw een tijdlang door Franse troepen bezet. In 1748 maakt de Vrede van Aken een einde aan de vijandigheden, en brak voor de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van Maria Theresia (1740-1780) een lange periode van voorspoed aan.

De Oostenrijkse regering nam onder invloed van de Verlichting tal van maatregelen ter bevordering van de leefbaarheid van de steden. Zo ook in Kortrijk. Alle oude vestingen werden gesloopt en de vrijgemaakte gronden verkocht. Om de stad afgesloten te houden van het omliggende platteland behield men de oude hoofdgrachten, en bleven vijf van de zes stadspoorten bewaard; enkel de Leiepoort, tussen de Leiestraat en Overleie werd afgebroken.

In 1780 werd keizerin Maria Theresia opgevolgd door haar zoon Jozef II (1780-1790) die geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting talrijke hervormingen, zowel op godsdienstig als op administratief gebied, trachtte te realiseren. Deze radicale hervormingspolitiek lokte een stroom van protest uit, resulterend in de zogenaamde "Brabantse Revolutie", die erin slaagde het Oostenrijks regime tijdelijk te verdrijven. Na de Brabantse Omwenteling, die een roemloze dood stierf, dreigde een zoveelste inlijving door Frankrijk.

Op 20 april 1792 verklaarden de Franse revolutionairen de oorlog aan Oostenrijk. Reeds op 18 juni werd Kortrijk enkele dagen bezet. Bij hun aftocht legden de Fransen heel wat huizen buiten de poorten in de as. Enkele maanden later worden de Oostenrijkse troepen opnieuw uit de Zuidelijke Nederlanden verjaagd, en werd Kortrijk een bezette stad. Hoewel de Fransen verslagen werden in de slag bij Neerwinden (18 maart 1793), behaalden zij op 25 juni 1794 de grote overwinning. In 1795 annexeerde de Franse bezetter onze gewesten. Het navolgende jaar werden alle kloosters gesloten, en werden hun roerende en onroerende bezittingen onder sekwester geplaatst. In 1797 gebeurde hetzelfde met de andere religieuze instellingen en de kloosters die instonden voor onderwijs en ziekenzorg. Dat jaar werden ook alle uiterlijke godsdienstige tekenen uit het straatbeeld verwijderd. Tussen 1796 en 1813 werden vele aangeslagen goederen, voornamelijk van kerkelijke origine, verkocht.

Onder Napoleons Consulaat trad reeds een eerste versoepeling op, en in 1799 werden de niet-verkochte kerken opnieuw overgedragen. Na het Concordaat van Napoleon en paus Pius VII (18 april 1802) luwde de godsdienstvervolging nog verder. Hoewel Napoleons keizerschap (1804-1814) door enkele nuttige hervormingen aanvankelijk goed onthaald werd, slaagde deze situatie snel om door de invoering van zware belastingen en de Conscriptie. Ondanks de aanleg van een gebastioneerde verdedigingslijn tussen de Gentse Poort en de Leie, en van retranchementen tussen de Leie en de Brugse Poort konden Russische en Pruisische legereenheden Kortrijk in 1814 bevrijden.

In de loop van het mislukte Franse tegenoffensief vanuit Rijsel bleef Kortrijk gespaard. Het zou tot in 1820 duren eer in het Verdrag van Kortrijk de definitieve grenzen tussen Frankrijk en het Koninkrijk der Nederlanden worden vastgelegd.

Met het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) brak voor Kortrijk een economisch gunstige periode aan, vertaald in een aanzienlijke bevolkingsstijging.

Argwaan op godsdienstig gebied en een stijging van de graanprijzen leidden in 1818 evenwel tot de eerste woelige opstandjes tegen het gezag, in 1830 culminerend in de onafhankelijkheidsverklaring van het Koninkrijk België.

Vanaf de 2de helft van de 19e eeuw, ontstond uiteindelijk in de door de economische depressie zwaar getroffen Kortrijkse textielnijverheid een beweging tot industrialisering. 

In 1860 werden de gemeentelijke octrooien afgeschaft, waardoor steden geen belastingen meer konden heffen op transport van goederen aan de stadspoorten.

De stadspoorten en de grachten werden dus overbodig en werden vrij snel afgebroken en gedempt. Bovendien stond de Brugse Poort waarschijnlijk in de tweede helft van de 19e eeuw in de weg voor verschillende aanpassingswerken aan de wegenis zodat ook deze poort werd afgebroken.

(Bronvermelding: gebaseerd op info van Onroerenderfgoed.be)