Kooigem
Kasteel (1813)
MENU
Terug naar HOMEPAGINA
Terug naar INHOUDSOPGAVE
Op deze tekening van Séraphin Vermote is het Kasteel van Kooigem te zien, zoals het was in 1813.
Kooigem is een kleine gemeente in de provincie West-Vlaanderen. Sinds 1977 is het een deelgemeente van Kortrijk.
De gemeente wordt doorkruist door de steenweg die Kortrijk verbindt met Doornik (Doornikse Rijksweg).
De meeste sporen van menselijke bedrijvigheid en van nederzettingen gaan in Kooigem terug tot het Neolithicum (circa 4.000 - 1.800 voor Christus).
Tijdens de IJzertijd en voor de Romeinse periode was de strategische ligging van de Kooigemheuvel een belangrijk gegeven.
Ter hoogte van het Kooigembos werd een typisch Keltisch oppidum, een versterkte vesting, teruggevonden. Dit Keltische heuvelfort was dominerend gelegen tussen de Schelde- en Leievallei.
Na de komst van de Romeinen (midden 1ste eeuw voor Christus) werd het gebied ingelijfd bij het Romeinse Rijk. De heuvel te Kooigem was waarschijnlijk een Romeins marskamp geworden. Het Keltische heuvelfort aan Kooigembos werd niet vernietigd, maar vanaf de zijflank beheerst. Aldus kunnen we spreken van een continuïteit in de bewoning van Kooigem.
De oudste vermelding van Kooigem - 'Coengin' - dateert van 1138 maar is enkel bekend via een afschrift uit het midden van de 13e eeuw. Een eerste origineel document vermeldt 'Coienghien' in 1217. Oorspronkelijk heette Kooigem 'Kauj-inga-haim': de woning van de lieden van 'Kaujo'.
De kasselrij Kortrijk, gelegen in het graafschap Vlaanderen, omvatte een uitgestrekt gebied en was onderverdeeld in vijf roeden (Harelbeke, Menen, Tielt, Deinze en de Dertien Parochies). Kooigem behoorde tot de roede van de Dertien Parochies. De eerste heer van Kooigem was Rogier van Coyghem. De oudste vermelding dateert van 1230.
Het kasteel van Kooigem vormde de zetel van de heerlijkheid. Het foncier van de heerlijkheid Kooigem was tevens de dorpsheerlijheid. Het betrof een behuisde stede, een mote, water, bos en een meersch, gelegen langs de weg Kortrijk-Doornik (de huidige Doornikserijksweg).
Het hof van Kooigem was een belangrijk leen, gehouden van de Graaf van Vlaanderen in zijn Kasteel van Kortrijk, en had op zijn beurt 38 achterlenen, waaronder verscheidene heerlijkheden, ondermeer ter Bulkinge in Bellegem, te Jouvenelles in Kooigem, ter Loo in Bellegem en Kooigem en Stallande Meers in Bellegem.
Naast de dorpsheerlijkheid was er in Kooigem ook de heerlijkheid te Walle, die eveneens afhankelijk was van het grafelijk Kasteel van Kortrijk, met in 1502 een foncier van 32 bunders en acht achterlenen, waaronder de heerlijkheid te Tollardie in Kooigem. Een derde voorname heerlijkheid in Kooigem was Ramson.
Ten noorden van het Hof van Kooigem op het grondgebied van de gelijknamige heerlijkheid stond de kerk.
In de 15e eeuw ging de parochie door huwelijk over van de familie van Coyghem naar de familie Gillioen. Jan Gillioen trouwde namelijk met Margrite van Coyghem.
De eerste helft van de 16e eeuw was een voorspoedige periode, maar naar het einde van de 16e eeuw werden onze gewesten getroffen door de godsdienstoorlogen.
Na de overwinning van de Malcontenten op de Calvinisten in Kortrijk (1580) werden boerderijen door plunderende soldaten vernield.
Na de slag van Rocroy (19 mei 1643) drongen Franse troepen opnieuw de streek binnen. Ook in de periode 1667-1676 werd de streek door oorlogsgeweld geteisterd.
Het kasteel was omstreeks 1640 in handen van Robert d’Esclaibes. Deze was gehuwd met Marie van der Gracht.
In 1688 brak de negenjarige oorlog (1688-1697) uit. Datzelfde jaar bezetten de Fransen het kasteel van de heren van Kooigem. Hierdoor leidde de heer van Kooigem veel schade: er was de gedwongen levering van voedsel, bomen werden omgehakt en er werd een versterking opgetrokken rond het kasteel, waardoor de Fransen al het verkeer op de weg Kortrijk-Doornik konden beheersen. De bouw van deze versterking maakte deel uit van de aanleg van de Spierelinie, een gordel van versterkingen van Menen tot Spiere.
De dorpsheerlijkheid kwam in 1758 door verkoop in handen van de vooraanstaande Kortrijkse familie de Ghellinck. Marie-Lucie de Ghellinck, in 1774 getrouwd met Jozef-Karel de Wazières de Wavrin, was de laatste vrouw van Kooigem.
In 1795 werd, na de Franse intocht in 1794, opnieuw gevochten in de streek. Franse en Oostenrijkse troepen leverden slag en plunderden alles op hun doortocht; zo ook te Kooigem.
Onmiddellijk na de bezetting door Frankrijk werden enkele ingrijpende veranderingen doorgevoerd. De oude feodale structuur wordt vervangen door een nieuwe waardoor Kooigem voortaan resorteerde onder het Leie-departement, arrondissement Kortrijk, kanton Bellegem. Met het concordaat, gesloten tussen Paus Pius VII en Napoleon in 1801, werd Kooigem op kerkelijk vlak bij het bisdom Gent gevoegd. Dit zou zo blijven tot 1834, wanneer Kooigem tot het bisdom Brugge, dekenij Avelgem werd gevoegd.
Kooigem had betrekkelijk weinig te lijden tijdens de Tweede Wereldoorlog; slechts een zestal woningen langs de Doornikserijksweg en de Groenestraat werd vernield.
Kooigem behield tot op heden haar sterk agrarisch karakter. De Kooigemplaats vormt met de aanwezigheid van de kerk, pastorie en voormalig klooster van de H. Vincentius à Paulo met bijhorende dorpsschool van oudsher de kern van het dorp.
In de 19e eeuw was in het Kasteel van Kooigem een college voor tieners gevestigd. Het kasteel werd uiteindelijk in 1930 gesloopt. Enkel de omwalling en aangelegde aardeheuvel, ofwel ‘mote’, in de volksmond beter gekend als ‘de wal’, vormen hier nog stille getuigen van. Er zouden nog ondergrondse gangen bestaan met uitgang in een vroeger bosje, het prinsenbosje, gelegen op ongeveer 1 km van het kasteel. Anderen denken dat deze uitkomen in de kerk. De koster en pastoor zouden daar gebruik van gemaakt hebben. De resten van de toegangsdeur zou je nog voor een stuk kunnen zien op ‘de wal’.
Vanaf het eind van de 19e eeuw was er een toenemende rijbebouwing aan de Koninklijkestraat, die in het ancien régime de dreef naar het kasteel was.
(Bronvermelding: Onroerenderfgoed.be)